Verkeer op de Bergweg met in het midden een schuilkelder, 1964. De foto is gemaakt vanaf de kant van het Muizengaatje
In Rotterdam werden tussen 1955 en 1965 dertien schuilkelders gebouwd op drukke plaatsen in de stad. Ze waren herkenbaar aan de heuveltjes, meestal nabij een verkeersknooppunt. De locaties waren Robbenoordplein, Zuidplein, Moerkerkestraat, Stieltjesstraat, Sophiakade, Station Noord, Bergweg, Statenweg, Heemraadsplein, Droogleever Fortuynplein, Baden Powellpark, Westzeedijk en bij de Grieks-orthodoxe kerk. Ze dienden als bescherming tegen conventionele wapens, zoals brisant- en brandbommen, en niet tegen atoombommen en biologische en chemische wapens. De schuilruimtes moesten tijdelijk onderdak bieden aan de door luchtalarm overrompelde voorbijgangers. De meesten waren berekend op maximaal 50 mensen. De Bescherming Bevolking (BB) richtte ze in met tafeltjes en bankjes. Bovenin was een metalen raamwerk aangebracht waaraan doeken konden worden opgehangen als bed. Ventilatie werd verkregen door handbediening.
Om de kosten te drukken ging men in de jaren zestig bestaande ruimten, zoals parkeergarages, metrostations en verkeerstunnels, als schuilplek gebruiken. Station Beurs-Churchillplein was de grootste en kon 15.000 mensen bevatten. Alle metrostations, met uitzondering van Delfshaven, Marconiplein en Wilhelminaplein, beschikten over schuilruimtes. Ze zijn te herkennen aan de scharnieren die op wandpanelen zijn aangebracht. Daarachter bevinden zich de deuren waarmee de stationsruimte kon worden afgesloten van de buitenwereld. Aangebracht werden sanitaire voorzieningen, noodbedden, fietsen om energie op te wekken om de luchtzuivering op gang te houden enzovoort. De BB zorgde voor voedsel, reinigingsmiddelen, lucifers, kaarsen enzovoort. De schuilruimten waren nooit nodig.
De foto is gemaakt door de Fototechnische Dienst Rotterdam en komt uit het Stadsarchief Rotterdam. De informatie komt eveneens uit het Stadsarchief Rotterdam.
Met medewerking van Rotterdam van toen